
Jurisprudentie
AI0220
Datum uitspraak2003-07-23
Datum gepubliceerd2003-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301314/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301314/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 26 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Kampen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 juni 2002, het bestemmingsplan "IJsselmuiden-Dorp" vastgesteld.
Uitspraak
200301314/1.
Datum uitspraak: 23 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Kampen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 juni 2002, het bestemmingsplan "IJsselmuiden-Dorp" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 januari 2003, kenmerk RWB/2002/1878, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 27 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2003, en appellant sub 2 bij brief van 9 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 april 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Kampen. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2003, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. C.W. Timmer, gemachtigde,
appellant sub 2 in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de gemeenteraad van Kampen, vertegenwoordigd door P. Bos, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Met het plan wordt beoogd een aantal verouderde bestemmingsplannen voor de kern van IJsselmuiden te actualiseren. Het plan is overwegend conserverend van aard.
2.3. Appellant sub 1 heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voorzover daarin zijn snackbar/kiosk niet is opgenomen. Appellant stelt dat de snackbar/kiosk door een verbouwing of een andere situering wel binnen de huidige visie van de gemeente voor het gebied kan passen. Daarnaast is appellant van mening dat het college van burgemeester en wethouders niet heeft voldaan aan de inspanningsverplichting om voor een goede alternatieve locatie te zorgen.
2.3.1. De gemeenteraad is van mening dat de snackbar/kiosk na de herinrichting van het gebied niet langer past in de omgeving, die wordt gekenmerkt door een vrij open en overzichtelijk karakter.
2.3.2. Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit plandeel goedgekeurd. Verweerder stelt dat, gelet op de inspanningsverplichting van het college van burgemeester en wethouders om te zoeken naar een goede alternatieve locatie en de bereidheid van appellant om mee te werken aan een verplaatsing, de gemeente in redelijkheid heeft kunnen besluiten de snackbar/kiosk niet op te nemen in het plan.
2.3.3. De Afdeling stelt vast dat de snackbar/kiosk staat op gronden waaraan in het plan de bestemmingen “Groenvoorzieningen” en “Openbaar erf” zijn toegekend. Deze bestemmingen laten een snackbar/kiosk niet toe. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting streeft het gemeentebestuur naar een open en overzichtelijke inrichting van het desbetreffende gebied. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de snackbar/kiosk binnen een dergelijke inrichting niet passend is. Voorts is niet gebleken dat de mogelijkheid van een verbouwing of andere situering van de snackbar/kiosk aan dit oordeel afdoet. Bij het vorenstaande neemt de Afdeling in aanmerking dat op het college van burgemeester en wethouders krachtens een besluit van de gemeenteraad een inspanningsverplichting rust om te zoeken naar een goede alternatieve locatie voor de snackbar/kiosk.
Overigens is niet in geschil dat de snackbar/kiosk op grond van artikel 30 van de voorschriften van het plan onder het overgangsrecht valt. Dit betekent dat gedurende de periode dat het voorliggende bestemmingsplan geldt, de situatie blijft gehandhaafd in afwachting van een oplossing.
2.3.4. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan dit plandeel.
Het beroep is ongegrond.
2.4. Appellant sub 2 heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voorzover daarin zijn perceel aan de Koekoeksweg, kadastraal bekend onder sectie B nummer 623, niet is opgenomen. Hierdoor is het nog steeds niet mogelijk een woning op het perceel te bouwen, aldus appellant. Appellant voert aan dat door de gemeenteraad een toezegging is gedaan met betrekking tot de begrenzing van het plan.
2.4.1. De gemeenteraad is van mening dat het plangebied uit ruimtelijk oogpunt een afgerond geheel vormt.
2.4.2. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder sluit zich aan bij het standpunt van de gemeenteraad en stelt voorts dat niet is gebleken dat een zodanige toezegging is gedaan door het gemeentebestuur dat daarom goedkeuring zou moeten worden onthouden aan de begrenzing van het plan.
2.4.3. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan.
Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
De begrenzing van het plan wordt gevormd door de Grafhorsterdijk, de Burgemeester van Engelenweg, de Plasweg en de Rondeweg. Het perceel van appellant ligt op enige afstand van het plangebied in een overgangszone tussen de bebouwingskern van IJsselmuiden en het tuinbouwgebied ‘De Koekoek’. De Afdeling is, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat in dit geval verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet is gebleken van een zodanige samenhang tussen het perceel van appellant en de gronden binnen het plangebied dat verweerder hieraan in redelijkheid niet heeft kunnen voorbijgaan. Ten aanzien van het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel, overweegt de Afdeling dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de gemeenteraad verwachtingen zijn gewekt dat het plan mede zijn perceel zou omvatten. De gemeenteraad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Voor verweerder bestond derhalve geen aanleiding om op grond van het niet honoreren van gerechtvaardigde verwachtingen door de gemeenteraad, goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.4.4. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
Overigens is ter zitting zowel namens de gemeenteraad als namens verweerder verklaard dat het college van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad een structuurvisie heeft voorgelegd op grond waarvan wellicht met gebruikmaking van de procedure van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening aan de wens van appellant om op het betrokken perceel een woning te bouwen kan worden tegemoet gekomen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Troost
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2003
234-445.